Hallo! Goedendag! Bonjour!
Een gesprek voeren = faire une conversation
Hoe heet jij? Tu t’appelles comment? Ik heet Francois. Je m’appelle François Hoe kom jij naar school? Comment venez-vous à l’école? Ik kom naar school met de fiets. Je viens à l’école à vélo. Met de fiets = à vélo Met de auto = en voiture Met de bus= en bus Te voet = à pied Met de moto = à moto
Uit welk land kom jij? Vous êtes de quel pays? Ik kom uit Spanje. Je suis d’Espagne. Hoelang woon jij al in België? Combien de temps vous vivez en Belgique? Uit België = de Belgique Uit Nederland = de Pays-bas Uit Duitsland = de l’Allemagne Waar woon jij? Tu habites ou?
Een familie= une famille Ben jij getrouwd? Vous êtes marié? Een mama= une mére Een papa= un papa Een broer= un frére Een zus= un soeur
Heb jij kinderen? Vous avez des enfants? Een zoon= un fils Een dochter= une fille Een man= un homme Een vrouw= une femme César is een man= César est un homme
Tot ziens! Au revoir! Oefeningen= des exercices http://www.cbehalle-vilvoorde.be/Oefhp/Indexmodule4.htm Woordjes leren = oefening 3 Tot ziens! Au revoir!